Het recht van de subagent op de uitwinningsvergoeding geïnd door de agent
Een principaal had een handelsagentuurovereenkomst gesloten met een agent om de producten van de principaal te verkopen in België, Frankrijk en Luxemburg. Deze agent deed evenwel op zijn beurt beroep op een subagent die blijkbaar behoorlijk zijn best had gedaan bij het uitbreiden van de cliëntèle van de principaal. Zoals wel vaker gebeurt in juridische artikelen als deze, gaat het natuurlijk mis. De principaal eindigde immers de agentuurovereenkomst met de agent en deze laatste werd genoopt om op zijn beurt de samenwerking met diens subagent te eindigen.
De agent claimde én ontving een uitwinningsvergoeding vanwege de principaal.
De meesten onder jullie zullen het vervolgens rechtvaardig vinden dat de subagent op zijn beurt aanspraak kan maken op zijn aandeel in de uitwinningsvergoeding die de agent had ontvangen van de principaal. Immers, de subagent had behoorlijk zijn best gedaan bij het aanbrengen van nieuwe klanten en was zodoende verantwoordelijk voor de gestegen omzet van de agent (op basis waarvan de uitwinningsvergoeding wordt berekend).
Het hof van beroep van Luik verwierp evenwel de vordering van de subagent jegens de agent onder verwijzing naar het artikel X.18, eerste lid, WER waarin staat te lezen dat na de beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst de handelsagent recht heeft op een uitwinningvergoeding wanneer hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of wanneer hij de zaken met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid, voor zover dit de principaal nog aanzienlijke voordelen kan opleveren. Het hof van beroep van Luik was in het bijzonder van oordeel dat de door de agent ontvangen uitwinningsvergoeding geen aanzienlijk voordeel vormde waar het niet ging om een toekomstig voordeel, maar om een krachtens de wet verschuldigde vergoeding.
Deze uitspraak zal misschien minder verwonderen wanneer u verneemt dat na afloop van de samenwerking tussen de principaal en de agent, de subagent rechtstreeks contractant werd van de principaal. Met andere woorden, de subagent en de principaal hadden de agent als tussenpersoon uitgeschakeld.
De subagent kon zich evenwel niet vinden in het arrest van het hof van beroep van Luik en maakte de zaak aanhangig bij het Hof van Cassatie waarbij deze op haar beurt een prejudiciële vraag stelde aan het Hof van Justitie. In essentie werd gevraagd of een subagent recht heeft op een deel van de uitwinningsvergoeding uitgekeerd aan de hoofdagent in het licht van artikel 17 van de EU-richtlijn 86/653 van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten, die de basis vormt voor artikel X.18 WER.
Het Hof van Justitie oordeelde dat artikel 17 van de EU-richtlijn 86/653 aldus moet worden uitgelegd dat de uitwinningsvergoeding die door de principaal aan de hoofdagent is betaald op basis van de klantenkring die door de subagent is aangebracht, een aanzienlijk voordeel kan vormen voor de hoofdagent.
Ingevolge de uitspraak van het Hof van Justitie besloot het Hof van Cassatie vervolgens dat het Hof van Beroep van Luik haar beslissing (om de vordering van de subagent ongegrond te verklaren) niet naar recht verantwoordde. Het bestreden arrest van het Hof van Beroep van Luik werd vernietigd.
Het hof van beroep, anders samengesteld, zal zich nu opnieuw moeten buigen over de zaak, waarbij het uitkijken is of het anders samengestelde hof van beroep op een andere manier zal omgaan met de uitschakeling van de agent door de principaal en de subagent.
Bij het contracteren met subagenten kan u dus best de nodige contractuele maatregelen voorzien om u beter te wapenen tegen een samenspannen tussen uw subagent en uw principaal in plaats van terug te vallen op vagere begrippen zoals o.a. oneerlijke handelspraktijken (V.104 WER) en/of het loyaal en ter goeder trouw handelen (X.4 WER) die zullen moeten worden afgewogen tegen o.a. de vrijheid van ondernemen (II.3. WER).
Mathieu Malfait